Beweren en bewijzen/de aanpak/vier zuilen
Onzekerheid is griezelig. Maar men kan leren, zelf zekerheid in zijn hoofd te scheppen. Men kan leren een griezelig probleem - lang voor men een oplossing ziet - in deelproblemen op te splitsen, die elk voor zich al stukken minder griezelig zijn. Men kan leren exacte en ondubbelzinnige beweringen te formuleren waarmee het wezenlijke van het onwezenlijke wordt gescheiden. Men kan dingen bewijzen en dan goed nagaan wat men eigenlijk bewezen heeft en wat dat zegt. Kortom: men kan leren, macht over de onzekerheid te krijgen: door middel van scherp redeneren op het hoogste niveau, door middel van logica en wiskunde.
Maar hoe? Onze leerdoelen verbinden dit redeneren op het hoogste niveau met het vraagstuk van correctheid van gemaakte dingen.
Vier inhoudelijk orthogonale cursussen die ook los van elkaar gevolgd zouden kunnen worden: | |||||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Artefacten | Formalisering | Taal | Zekerheid | ||||||||||||||||
Mensen maken →artefacten omdat ze dingen willen hebben die doen wat ze moeten doen. De informatica en informatiekunde richt zich daartoe voornamelijk op artefacten waarbij informatieverwerking een grote rol speelt. Of zulke artefacten doen wat ze moeten doen kan alleen worden bepaald als men ook de omgeving begrijpt waarin ze moeten functioneren. De informatica heeft gedurende de afgelopen decennia talloze theorieën, methoden, talen en gereedschappen ontwikkeld die helpen bij het ontwerpen, realiseren en verifiëren van zulke artefacten. De cursussen in het informatica- en informatiekundecurriculum besteden meestal aandacht aan enkele deelvragen. Hier geven we het overzicht: waar gaat het eigenlijk om?
richten zich daarom vooral op omgaan met onzekerheid. Professionele informatici en informatiekundigen moeten daar goed in zijn.
|
We willen betrouwbaar redeneren over vraagstukken omtrent de fysieke realiteit. Absolute zekerheid dat een redenering klopt biedt de wiskunde, maar die gaat niet over de fysieke realiteit, hooguit over een wiskundig model van een aspect ervan. Hoe hangen de eigenschappen van →dingen samen met zulke wiskundige modellen? Wiskundige objecten (bijvoorbeeld getallen als onderdeel van een model van de realiteit) als ook redeneringen erover moeten we opschrijven om ze te kunnen communiceren en controleren. Zowel de beschrijving van wiskundige objecten als de beschrijving van redeneringen kunnen, maar hoeven niet, in een formele taal gesteld zijn. Sommige cursussen van de opleiding gaan óf over een stuk wiskunde óf over een stuk realiteit. Hier, in de hoofdstukken
wordt uitgelegd hoe deze verschillende werelden in elkaar zitten, wat ze met elkaar te maken hebben en hoe je ermee omgaat.
|
De hoofdstukken bieden houvast bij het ontwerpen en verifiëren van →artefacten: hier leer je een formele taal die geschikt is voor de specificatie van eigenschappen van artefacten en hun onderdelen. Deze taal is voor mensen die ze beheersen redelijk leesbaar (i.t.t. bijvoorbeeld de nullen en enen van een machinetaal) en geschikt voor het gestructureerd specificeren van grotere systemen. Bij deze taal hoort een bewijsassistent. dat is een computerprogramma dat beweringen op syntactische correctheid en juiste typering controleert en helpt bij het maken van correctheidsbewijzen.
Logica werkt totaal anders dan een programmeertaal. In de logica zeg je wat het geval is. In een programmeertaal instrueer je een computer wat zij achtereenvolgens moet doen. Als je logica wilt gebruiken doe je er goed aan, te vergeten wat je bij programmeertalen gewend bent.
|
Stel, je hebt je kennis van de wereld onderverdeeld in een aantal beweringen, waarvan je zeker bent dat ze waar zijn. Laten we deze beweringen je aannames noemen. Je trekt uit deze aannames een conclusie. Hoe krijg je zekerheid dat deze conclusie waar is? In de hoofdstukken
leer je wat dit eigenlijk betekent, hoe het kan zonder dat je in complexiteit verzuipt en hoe een computer daarbij kan helpen.
| ||||||||||||||||
Na voltooiing van deze cursus kun je... | |||||||||||||||||||
|
|
|
| ||||||||||||||||
Een filosofisch verantwoord verhaal met oplopende complexiteit: | |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
Het Cartesisch product: vier parallelle cursussen in één: | |||||||||||||||||||
De docenten willen jullie helpen experts te worden op het gebied van onzekerheid. Maar dat kun je alleen leren als je ook af en toe aan onzekerheid bloot staat. Bijvoorbeeld door practicumopdrachten uit te voeren waarvan niemand al in het begin de goede oplossing kent. Als je dat niet gewend bent, is dat griezelig, dat weten we. Maar nu is de tijd, eraan gewend te raken.
Waarheen? Als je deze cursus voltooid hebt, heb je twee proeven van bekwaamheid geleverd:
- Werkstuk
- Je hebt samen met een paar medestudenten een werkstuk geschreven waarin je laat zien dat je op professioneel niveau iets kunt doen dat tot de kern van de informatica en informatiekunde hoort.
- Theorie
- Je hebt in een aantal tentamens aangetoond dat je de nodige theoretische kennis hebt en kunt toepassen. Deze tentamens doe je in een bepaalde volgorde, volgens een bepaald rooster. Elk tentamen is de afsluiting van één van de hoofdstukken waarin de stof onderverdeeld is.
Hoe het allemaal in zijn werk gaat staat beschreven in de opzet.