Onderzoeksmethoden/^Archief/2009-2010/Methodologie/5. Vragenlijsten en interviewen

Uit Werkplaats
Ga naar: navigatie, zoeken
Handschoenen.jpg

Research Methods

Bernadette Smelik
Ebrahim Rahimi
Ilona Wilmont
Erik Barendsen


 © comments




Materiaal

literatuur

  • Segers
    hoofdstuk 5

sheets

Samenvatting

Dit deel gaat over het gebruik van vragenlijsten en gestructureerde interviews.

Informatietype

We maken onderscheid tussen twee typen informatie:

  • feitelijke informatie: gedrag, ervaringen, attributen
  • subjectieve informatie: attitudes/houdingen, opinies/meningen, intenties, evaluaties

Het is belangrijk om het informatietype vast te leggen bij de operationalisatie van variabelen: de juist wijze van vraagstelling hangt vaak af van het informatietype, elk informatietype kent zijn eigen problematische kanten (bv geheugeneffecten bij feitelijke informatie, formulerings- en contextafhankelijkheid bij subjectieve informatie). Bovendien is een vragenlijst dan beter bestand tegen herzieningen: vastleggen van het informatietype kan voorkomen dat de operationalisatie 'verloopt'.

Openheid

Opbouw van een vragenlijst kan een onderzoek maken en breken. Het is gebruikelijk om de vragenlijsten die zijn gebruikt, te vermelden als bijlage bij het onderzoeksverslag.

Criteria voor vragen

We bekijken de zogenaamde TAP-criteria.

T = Topic

Begrijpelijkheid 'goede definitie'. Terminologie, taalgebruik, complexiteit van de formulering, eenduidigheid. Hangt vaak af van de doelgroep.

A = Applicability

Toepasbaarheid. Is de respondent in staat te antwoorden? Of is er een impliciete vooronderstelling over kennis, gedrag? Voorbeeld: "Hoe vindt u het programma 'Pauw en Witteman'?" Oplossing: tweetrapsvraag, eerst een feitelijke (gedrags)vraag stellen (filtervraag). "Kijkt u wel eens naar 'Pauw en Witteman'?"

P = Perspective

Referentiekader. Is er sprake van een onbedoeld referentiekader? "Hoe vaak slaat u uw vrouw?" P-problemen kunnen optreden door de vraag zelf, de antwoordcategorieën (voorbeeld: gewicht), en de volgorde van vragen (van specifiek naar algemeen kan suggestief/manipulerend werken).

Vraagvormen

Er zijn diverse vraagvormen te onderscheiden: open (algemeen/breed of concreet) en gesloten (met geordende of niet-geordende categorieën). Voor gesloten vragen met niet-geordende categorieën zijn veel varianten in gebruik, bv één antwoord kiezen uit een lijst, top 3 aangeven, matrix van aspecten, checklist, paarsgewijze vergelijking. De combinatie van open en gesloten (een aantal categorieën afgesloten met "anders, namelijk ...") zou een uitzondering moeten zijn.

Antwoordcategorieën

Welke categorieën er gebruikt worden, hangt af van variabele en informatietype. Het aantal categorieën ook. Toch zijn er richtlijnen te geven, gebaseerd op methodologisch onderzoek.

  • Benoem elke categorie expliciet. Dit is ook een goede check op het aantal: is alles benoembaar?
  • Bipolaire schaal (twee richtingen): zorg altijd voor een conceptueel middenpunt (neutraal). 5 à 7 waarden zijn doorgaans adequaat.
  • Unipolaire schaal (één richting): 4-7 waarden zijn meestal voldoende. Bij een feitenvraag altijd een "weet niet" toevoegen. Let op: "neutraal" is niet hetzelfde als "weet niet"!

Voor een uitgebreide checklist: zie Segers (2002), p. 187.

Opbouw van de lijst

Richtlijnen voor de structuur van de vragenlijst als geheel.

  • Deel de lijst op in blokken die voor de respondent een logisch geheel vormen.
  • Begin met aansprekende vragen, niet te ingewikkeld. Desnoods met een instrumentele vraag (niet echt nodig voor het onderzoek).
  • Moeilijke en vervelende vragen tegen het einde stellen.
  • Ook achtergrondinformatie pas aan het einde vragen.
  • Wees beducht op contexteffecten bij subjectieve informatie: van specifiek naar algemeen kan suggestief werken. Werk van algemeen naar concreet.
  • Eindig met een algemene open vraag.

Interviews

Zie de sheets. Aanbevolen literatuur: Hulshof (2001).