Architectuur/X. Leerboeken/Rijsenbrij/1. Architectuur - een begripsbepaling

Uit Werkplaats
Ga naar: navigatie, zoeken
Falling Water.jpg

Architectuur
in de IT-wereld
Hanno Wupper
David Jansen


 © comments



cursussen / courses

Architectuur: een begripsbepaling

trefwoorden: de oorsprong van architectuur, principes, het drieluik van Vitruvius, beschouwingsniveaus, digitale werkruimte.

Inleiding

Achter de fysieke wereld van producten, diensten, productieprocessen, medewerkers en productiemiddelen als grondstoffen, halffabrikaten, gebouwen, apparaten en transportmiddelen, is een digitale wereld ontstaan. Een wereld waarin een digitaal alternatief bestaat voor veel van deze zaken, maar die tevens ondersteuning biedt voor het geordend functioneren van de processen in de fysieke wereld. Een digitale wereld waarin computerchips zorgen voor een razendsnelle verwerking en netwerken voor een wereldwijde verspreiding. Een digitale wereld met eigen wetten over tijd en tijdigheid, plaats en bereikbaarheid, eigendom en duplicatiemogelijkheden. Kortom een digitale wereld met een nieuw economisch model[1], maar ook een wereld waarin wij ons persoonlijk functioneren dienen te herijken[2]. Reeds in 1996 roept de M.I.T. guru Nicholas Negroponte [1] ons op ons voor te bereiden op die digitale wereld middels zijn boek ’being digital’.

Wij leven in één van de grootste overgangsperiodes van de cultuurgeschiedenis, een gigantische transformatie veroorzaakt door de uitvinding van de chip. Een vinding die dezelfde impact heeft als indertijd de ontdekking van het maken van vuur en de uitvinding van het wiel. Historici zullen terugkijkend uit het jaar 10.000 zich erover verbazen dat in een uiterst korte periode van krap 100 jaar, op de drempel naar het derde millennium, de totale samenleving radicaal werd getransformeerd. Tussen 1950 en 2050 zagen we een drastische overgang van lompe, onhandige, domme computers naar een samenleving, maximaal ondersteund door IT. Een samenleving waarin IT mens en onderneming[3] ondersteunt om zich maximaal te ontplooien.

Wij zitten nu midden in die overgangsperiode. Alles om ons heen wordt door IT ondersteund. Alles moet op het Internet. Nieuwe technologieën spoelen over ons heen. Zekerheden verdwijnen als sneeuw voor de zon. Alles kan en alles moet worden getransformeerd. Er komt behoefte aan orde en overzicht. De roep om architecten wordt daarom steeds luider, architecten die structuur kunnen aanbrengen. Structuur om overzicht en samenhang te bieden. Structuur als houvast. Maar structuur alleen is niet voldoende. Echte architectuur is een soort drieluik: ordening[4], constructievoorschriften en een belevingsaspect. IT-systemen horen te appelleren aan een innerlijke beleving.

Voor het construeren van zaken in de digitale wereld is ook architectuur nodig [2], net zoals architectuur nodig is bij het construeren van zaken in de fysieke wereld van steden, gebouwen en landschappen: wij duiden dit aan met digitale architectuur[5].

De architect Pieter van der Ree stelt dat architectuur gaat over artefacten, mensgemaakte objecten. Het dier leeft direct in de natuur. Wij mensen hebben als het ware een kunstmatige laag tussen ons en de natuur aangebracht. Architectuur ’schuift’ in tussen ons en de directe beleving van de natuur. De mens ontwikkelt zich in dat spanningsveld tussen ’binnen’ en ’buiten’. Je zou ook kunnen stellen dat er een nieuwe werkelijkheid wordt toegevoegd. Als aanvulling daarop stel ik dat de werkelijkheid van steden, gebouwen en landschappen de eerste kunstmatige laag is die tussen ons en de natuur werd ingeschoven. Met de entree van de IT wordt er een tweede sterk interactieve laag tussen ons en de eerste kunstmatige laag geschoven. Ook deze laag vraagt om architectuur: de digitale architectuur.

Een architect in de fysieke wereld creëert een ruimte. Een ruimte om te leven, een ruimte om te werken. Een ruimte die past bij de maat van de Mens. Bij de vormgeving van het artefact dat die ruimte omsluit, voert hij een gevecht tegen de zwaartekracht. Voor digitale architecten is het de kunst om een digitale leef- en werkruimte te creëren. Een digitale ruimte waarin de mens wordt verleid zich te ontplooien, zich te ontwikkelen als werknemer maar ook als wereldburger. Hiervoor is naast veel vakmanschap ook creativiteit en durf nodig. Durf om de gebruiker als Mens centraal te stellen.

Bij het nadenken over vorm en inhoud van de digitale architectuur biedt de architectuur van de fysieke wereld een rijke bron van inspiratie. Dit geldt vooral voor de organische[6] architectuur, een wat informele stroming binnen de fysieke architectuur waarin het menselijk bewustzijn en haar ontplooiing als uitgangspunt wordt genomen. Een architectuurbenadering met bouwmeesters als Louis Henry Sullivan[7], Frank Lloyd Wright[8], Henry van de Velde[9] en Antoni Gaudi[10]; voor een nadere verdieping zij verwezen naar Pieter van der Ree [4].

De digitale wereld is echter een wereld die nog te veel wordt gedomineerd door technofreaks, techneuten die artefacten creëren waarbij de technologische mogelijkheden belangrijker lijken dan de werkelijke behoefte van mens en onderneming. Overigens krijg ik dat gevoel ook wel eens in de fysieke wereld[11] als ik de werken van Santiago Calatrava aanschouw of het Centre Pompidou van Richard Rogers en Renzo Piano, hoewel dat laatste ontwerp een uit de hand gelopen grap schijnt te zijn[12]. Stelling 3a van Carel Weeber bij zijn afscheidscollege [5] in 2003 laat wat dat betreft aan duidelijkheid niets te raden over: "de faculteit Bouwkunde moet haar naam veranderen in ’Faculty of Building Engineering’, ’Architecture’ kan terug naar de kunstacademie"!

Terminologische terugblik

Digitale architectuur kan worden beschouwd als de volgende evolutiestap in het denken over architectuur: een nieuw complement[13] op de fysieke architectuur[14], de architectuur van steden, gebouwen, landschappen en het interieur. In beide gevallen gaat het om artefacten. De term ’architectuur’ duidt op de beheersing van complexiteit door middel van vorm. Het is wat aanmatigend dat sommige fysieke architecten die term hebben geannexeerd voor hun eigen vakgebied dat van de fysieke bouwkunde, temeer daar zij deze term op hun beurt weer ontleend hebben aan de Griekse scheepsbouw. Als zeevarende natie zijn de Grieken met architectuur begonnen op hun schepen, dat kan je duidelijk zien aan de vormgeving van hun eerste tempels. Die eerste tempels lijken heel veel op een schip: een stuurhuis en een voordek. En omdat de schepen toen nog van hout waren, betekende het Griekse ’archi tekton’: de eerste timmerman. Dat voorvoegsel ’eerste’ moet trouwens wel worden gezien als degene die de principes vaststelde.

De Grieken deden het eerst in hout, vervolgens stapten zij over naar het steen, en in de digitale wereld doen wij het met bits.

Laten we eens teruggaan naar de echte bron van het woord ’architect’. Het Griekse woord ’architekton’ bestaat uit ’archi’ (eerste-,hoofd-) en ’tekton’ (timmerman, handwerksman, (scheeps)bouwer, kunstenaar).

Het Griekse ’archo’ komt van de Sanskrita dhatu ’arh’. Dit betekent in het Nederlands ’waardig, verdienstelijk’[15] . Het Griekse ’tekton’ komt van het Sanskrita ’takshati’. Dit betekent in het Nederlands ’hij vormt, hij construeert’[16] . Takshati is vormen door te snijden, maken en creëren, maar impliceert uiteindelijk ook het vormen in de geest, dus de mentale wereld. Zo wordt bijvoorbeeld Keizer Augustus algemeen erkend als de architect[17] achter de westerse wetgeving[18]. Veel filosofische[19] en religieuze richtingen beschouwen God, in welke benaming dan ook, als de architect achter het heelal. En dat beperkt zich gelukkig niet tot het fysieke deel, het ondermaanse[20]. De architect is dus bij uitstek degene die de eerste aanzet geeft bij het opstellen van vormen in de mentale wereld, dus zeker ook in de digitale wereld. Er kan dus worden gesteld dat de architect aan de wieg staat van het ontwerp of wellicht al daarvoor. Hij is de eerste vormgever waarna er vele ontwerpers zijn die onder zijn bezielende leiding het ontwerp nader uitdetailleren.

Wat leert deze etymologische beschouwing ons? Het concept ’architectuur’ blijkt een soort wisselbeker te zijn. Begonnen in de subtiele wereld van het Sanskrita, fysieker gemaakt in het Grieks, naar de digitale wereld van de moderne tijd. Architectuur lijkt nauw verbonden met het vakgebied waarnaar de meest maatschappelijke belangstelling uitgaat. En dat wordt ongetwijfeld de digitale wereld.

Is er trouwens een fysieke architect die mij het essentiële verschil kan uitleggen tussen een kantoorgebouw als werkinstrument en een digitale werkplek?

Groot probleem is trouwens dat het architectuurbegrip in de digitale wereld een stuk ’abstracter’[21] is dan in de fysieke wereld. IT is voor veel mensen al redelijk abstract. En in feite is architectuur ook tamelijk abstract, het wordt immers indirect waargenomen. Dus digitale architectuur is een abstractie over een abstractie. Daardoor hebben veel mensen nog wat moeite om in te zien dat er een nieuw soort architect aan de horizon is verschenen. Maar digitale architectuur is niet meer tegen te houden. Als student in de theoretische natuurkunde droomde ik van de Nobelprijs. Deze droom heb ik nu ingewisseld voor de Pritzker prijs[22].

Menig fysieke architect heeft gereflecteerd over de vraag "met welke zintuigen wordt architectuur waargenomen?". Daar is nog geen eenduidig antwoord op, maar die vraag lijkt trouwens nog een stuk moeilijker voor de digitale wereld. Toch zien we overal om ons heen een ’experience’ economie opkomen, een emotie-economie. Beleving wordt belangrijker dan prijs.

spraakverwarring

In de IT-wereld wordt de term architectuur soms in een heel andere betekenis gebruikt, bijvoorbeeld voor de technische infrastructuur of voor de structuur van een processor of operating system.

De term ’architectuur’ wordt in de IT-sector veelvuldig en al jaren lang gebezigd, zowel nationaal als internationaal. Al in de zestiger jaren van de vorige eeuw gebruikten Frederick Brooks en Gerrit Blauw [9] de aanduiding ’architectuur’ bij de beschrijving van het operating system OS/360 van IBM en Andy Tanenbaum[23] [10] gebruikte de term ’architectuur’ voor de technische infrastructuur. Jacques Theeuwes [11] en Jan Truijens [12] pasten het architectuurconcept eind tachtiger jaren toe op het niveau van de informatievoorziening. De uitermate verdienstelijke visionair James Martin gebruikte de term ’architectuur’ in de negentiger jaren vanuit een meer businessachtige beschouwing van de inzet van IT-middelen. In zijn baanbrekende boeken ’The Great Transition: using the seven disciplines of enterprise engineering to align people, technology, and strategy’ [13] en ’Cybercorp: the new business revolution’ [14] positioneert hij reeds in 1995 architectuur op enterprise niveau. In die zelfde tijd gunt onze Nederlandse architectuur guru Jaap van Rees (www.jaapvanrees.nl) middels zijn boekje ’de informatie-architect’ [15] ons een nuchtere kijk op architectuur met een aantal heldere, bruikbare constructieprincipes.

Door de Landelijk Architectuur Congressen[24] (www.lac2004.nl) waarbij ik in de eerste vijf jaar qua organisatie intensief betrokken ben geweest, heeft architectuur een niet meer uit te wissen plaats in Nederland ingenomen. Dit overigens geheel in de lijn met wat er in de rest van de wereld is gebeurd.

De definitie

In gesprekken met fysieke architecten is het heel moeilijk hen een bruikbare definitie te ontfutselen over architectuur; een aardige beschouwing is overigens gegeven door Paul Shepheard [17]. Velen zien architectuur als een van de eerste kunstvormen[25] en probeer daar maar eens een definitie van te geven.

In Compton’s Encyclopaedia vinden we een wat meer fundamentele definitie van het begrip architectuur:

1. By the simplest definition, architecture is the design of buildings, executed by architects. However, it is more. It is the expression of thought in building. It is not simply construction, the piling of stones or the spanning of spaces with steel girders.

2. It is the intelligent creation of forms and spaces that in themselves express an idea.

Dat laatste sluit mooi aan bij de ’The Autobiography of an Idea’ van Louis Henry Sullivan [18]. Het eerste gaat in feite nog een stap verder en neigt in de richting van Christoffer Alexander’s ’quality without a name’ [19]. Hier wordt vooral door IT’ers vaak zeer vaag, bijna mythisch, over gesproken. Maar die ’quality without a name’ is natuurlijk niets anders dan de subtiele schoonheid zoals bedoeld door Socrates zoals ik reeds aanhaalde in mijn vorige inaugurele rede [20].

Omdat in de digitale wereld in tegenstelling tot de fysieke wereld er meestal geen ’veiligheidsmarges’ worden toegepast in applicaties[26], is het veel belangrijker om je exact uit te drukken[27]. Een helder begrip van architectuur is daarom een absolute must. Ik hanteer de volgende definitie [2]:

digitale architectuur is ’een coherente, consistente verzameling principes, verbijzonderd naar uitgangspunten, regels, richtlijnen en standaarden[28] die beschrijft hoe een onderneming, de informatievoorziening, de applicaties en de infrastructuur zijn vormgegeven en zich voordoen in het gebruik’.

Architectuur wordt mede bepaald door sociale, financiële en technische randvoorwaarden in de onderhavige onderneming. Daarnaast zullen invloeden van buiten in beschouwing moeten worden genomen, als externe wet - & regelgeving, usance in de bedrijfstak, concurrentieverhoudingen en communicatiepatronen.

Elk ontwerp van de onderneming dan wel haar ondersteuning met IT-middelen, begint dus met een verzameling architectuurprincipes, die als het ware de ontwerpruimte inperkt. Architectuur is daarom een hulpmiddel om ontwerpbeslissingen te vereenvoudigen en te uniformeren.

Om bovengenoemde principes, regels, richtlijnen en standaarden ten opzichte van elkaar te plaatsen worden soms metamodellen gebruikt, zoals bijvoorbeeld de splitsing ’front office – mid office – back office’. Deze metamodellen zijn zelf veelal ook weer het gevolg van principes op het structureringsniveau.

In wetenschappelijke kringen wordt de definitie IEEE 1471-2000 [21] algemeen aanvaard als uitgangspunt bij alle architectuurbeschouwingen. IEEE definieert architectuur, van software intensieve systemen, als ’the fundamental organization of a system embodied in its components, their relationships to each other, and to the environment, and the principles guiding its design and evolution’.

Dit klinkt als een nogal klinische definitie die architectuur degradeert tot een soort meta-structuur zonder de essentiële beleving van schoonheid.

N.B. Op het niveau van de onderneming zien we dat in de vakliteratuur jammer genoeg termen als ’bedrijfsarchitectuur’ en ’inrichting van de onderneming’ door elkaar worden gebruikt, dus architectuur als een zwak synoniem voor ’inrichting’.

Principes

Architectuurprincipes

Architectuur, zeker in de digitale wereld, is dus principegeoriënteerd. Principes zijn richtinggevende uitspraken ten behoeve van essentiële beslissingen, een fundamenteel idee bedoeld om een algemene eis te vervullen. Principes beïnvloeden direct de wijze waarop de IT zal worden ingezet. Foute principes kunnen desastreus zijn bij transformaties, zeker in dit tijdperk van verregaande outsourcing. Principes dienen te worden geconcretiseerd naar zaken die moeten, dat zijn de regels en standaarden, en zaken die verstandig zijn: de richtlijnen, ook wel ’best practices’ genoemd. Regels gelden binnen de eigen onderneming. Standaarden zijn nodig voor de communicatie met de buitenwereld en voor het (eventuele) gebruik van gekochte componenten. Richtlijnen hebben wat meer interpretatievrijheid ten opzichte van regels. En omdat bepaalde situaties vaak voorkomen, is het onverstandig vanuit de principes steeds weer de bijbehorende regels, richtlijnen en standaarden vast te stellen. Voor dergelijke situaties wordt een sjabloon in elkaar gezet dat wordt aangeduid met de term ’pattern’. De relatie tussen principe en pattern is essentieel. Een pattern is iets herbruikbaars en het principe geeft aan welke scope het herbruikbare heeft. Een pattern[29] geeft dus voor een bepaald probleem in een bepaalde situatie een (her)bruikbare oplossing die meestal op detailpunten nog aanpassing nodig heeft. Vooral bij moeilijke beveiligingsproblemen spelen patronen een belangrijke rol.

Deze principes zullen uiteindelijk resulteren in kwaliteitsattributen van informatie en informatiesystemen (zie Guus Delen en Daan Rijsenbrij [23]) of service level agreements bij outsourcing[30].

Principes zijn nodig op allerlei gebieden vanaf de business tot en met het datacommunicatienetwerk. De vrijheid van het ene principe kan de vrijheid van het andere principe sterk beïnvloeden. Bij een bepaalde keuze van het datacommunicatienetwerk kunnen sommige mogelijke klantcontacten niet worden bewerkstelligd. Daarom dienen de principes onderling consistent te zijn en toekomstvastheid te vertonen.

Veel architectuurprincipes vinden hun oorsprong in de strategie en de beoogde bedrijfscultuur. Ze komen voort uit het eigen missiestatement, de visie en de gekozen concurrentiestrategie, maar ook uit het ecosysteem[31].

Goede principes zijn holistisch van karakter en daardoor merkbaar in elk haarvat van de onderneming, ze zijn bedoeld om sturing te geven.

Bijvoorbeeld een principe als ’wij geven de klant een individuele benadering’ werkt door in alle architectuurgebieden: business processen en skills, informatieverkeer in de onderneming, de applicaties en technische infrastructuur.

Een principe als ’de klant kan 24 uur per dag zaken met ons doen’ is een principe dat nogal wat consequenties heeft voor de presentatie in het digitale contact. De klant heeft toegang via een veelheid van interfaces voor verbinding met de leverancier: mobiele telefoon, pc, palmtop, telefoon, automatic teller machine en het loket. Ieder systeem moet de juiste boodschappen kunnen uitvoeren of ontvangen in het juiste formaat.

Belangrijk bij het formuleren van principes is zich af te vragen wat de benodigde keuzevrijheid is waarmee rekening moet worden gehouden bij het opstellen van een ontwerp. ’What if’-scenario’s zijn dus een belangrijke analysemethode om te komen tot een toekomstvaste architectuur.

Niet alleen inzicht in het zakendoen, maar ook inzicht in trends en behoeftes van de markt kan leiden tot principes die een grote impact hebben op de inrichting van een onderneming. De architect van The Opera House van Sydney, Jørn Utzon, heeft de impact van een specifieke visie op dit bouwwerk treffend weergegeven. De specifieke visie is dat mensen graag uit de dagelijkse routine in een fantasiewereld komen:

"everything that is planned for the Opera House is based on the desire to take people from their daily routine into a world of fantasy, a world which they can share with the musicians and actors (juli 1964)". Dit statement maakt duidelijk waarom het gebouw een sprookjesachtige uitstraling heeft.

Belangrijk voor elke fysieke architect, maar de organische architect in het bijzonder, is het vinden van het ’ordenend principe’ voor de bouwopdracht. Ook in de digitale wereld is dat ordenende principe essentieel. Het ordenende principe borgt namelijk de coherentie van alle principes waaraan het ontwerp en de constructie dienen te gehoorzamen.

Voor een heldere systematische opsomming van principes is een academisch niveau een absolute vereiste. Een reflectieve instelling is nodig om zodanige principes neer te kunnen zetten opdat we tussen de bomen het bos weer gaan zien. Voor het opstellen van een geïntegreerde verzameling principes dient een veelheid aan factoren mee te worden gewogen, zoals visie, ondernemingsdoelstellingen en -strategie, bestaande structuren, actuele informatievoorziening, sociale, financiële en technische randvoorwaarden, bedrijfscultuur en communicatiepatronen, interne en externe wetten, regels en voorschriften, ontwikkelingen in de omgeving of de markt en concurrentieverhoudingen. Het is dit samenspel van factoren dat uiteindelijk bepaalt hoe taken, activiteiten en processen optimaal door IT kunnen worden gefaciliteerd.

Naast de door de informatica sinds decennia met succes bestudeerde onderwerpen uit de systeemtheorie en de cybernetica zijn daarbij onderwerpen uit de alfa faculteiten van groot belang. Een goede architect heeft een a-inlevingsvermogen en een ß-denkraam.

Het drieluik van Vitruvius

Het drieluik van Vitruvius
  • utilitas
    • doelmatigheid
    • nuttigheid
    • deugdelijkheid
  • firmitas
    • duurzaamheid
    • vastheid
    • sterkte
  • venustas
    • bekoorlijkheid
    • uiterlijk schoon

Vitruvius, de bouwmeester van Julius Caesar en Augustus, onderscheidde in de eerste eeuw voor Christus in zijn ’architectura’ [24] drie aspecten aan architectuur: ’utilitas’, ’firmitas’ en ’venustas’. Utilitas staat voor de gebruiksaspecten: doelmatigheid, nuttigheid en deugdelijkheid. Firmitas staat voor fysieke zaken als: duurzaamheid, vastheid, en sterkte. En venustas staat voor bekoorlijkheid, uiterlijk schoon, dus de beleving. Een moderne verwoording van een dergelijk drieluik is te vinden op de website www.habiforum.nl. Zij stellen dat als je een huis koopt je let op drie kenmerken: de gebruikswaarde, de belevingswaarde[32] en de toekomstwaarde[33]. De respectievelijke bijbehorende vragen: zijn de gebruiksmogelijkheden passend voor de activiteiten van mij en mijn gezin, past de sfeer van huis en de buurt bij mijn leefstijl en geeft die een aangenaam gevoel, is het huis aan te passen aan veranderende woonwensen, goedkoop in onderhoud en is het op termijn goed te verkopen. Zij stellen dat tezamen deze waarden de ruimtelijke kwaliteit van het huis vormen. Volgens hen zijn dezelfde waarden aan de orde bij het bepalen van de ruimtelijke kwaliteit van een straat, een buurt, wijk of zelfs een regio. Daarbij zullen bij de verschillende waarden wel steeds andere kwaliteitskenmerken worden gebruikt, maar in essentie gaat het om dezelfde waarden.

Architectuur is dus een mengsel van bouwkunde (de structuur van de onderliggende componenten), onderwerpen uit de constructieleer (de technische eigenschappen van de onderliggende componenten en de verbindingen daartussen) en de stijl (’look’ and ’feel’).

Vertaald naar de digitale wereld:

  • de functionaliteiten en hun onderlinge samenhang (de topologie):
    de gebruiksmogelijkheden van het artefact;
  • de gebruikte componenten, technologieën en de integratietechnieken[34]:
    voor een degelijke constructie;
  • het uiterlijk gedrag, de beleving door gebruikers:
    voor de sfeerbepaling, het gebruiksplezier.

Dat nog niet elk artefact in de digitale wereld hier volledig aan beantwoordt, weten wij allemaal. Maar dat probleem zien we ook nog steeds in de fysieke wereld na ruim 5.000 jaar, aannemende dat de eerste piramides onder architectuur zijn gebouwd.

Het drieluik van Vitruvius in de digitale wereld
  • "gebruiksmogelijkheden" (?)
  • constructie
    • met welke technologieën?
    • met welke integratiemechanismen?
  • beleving
    • user interface
    • de navigatiepaden
    • interactieprotocollen
    • personalisatiemogelijkheden
    • ...

Hoewel deze drie aspecten gescheiden worden genoemd staan ze niet los van elkaar. Keuzes in de een kunnen de vrijheid in de ander beïnvloeden, zij zijn innig met elkaar vervlochten. De juiste afstemming zorgt dat een artefact een ziel krijgt, dat het iets is. Dat laatste, die onderlinge harmonie, is het geheim van de architect.

Het is belangrijk om aan alle drie aspecten voldoende aandacht te besteden. We zien echter dat van oudsher het constructieaspect erg veel aandacht krijgt, het gebruiksaspect wordt al wat moeilijker en het belevingsaspect is vaak het stiefkind. Probleem daarbij is dat wij nog niet echt weten wat die gebruiker werkelijk wil. Belangrijk voor dit aspect is het vinden van de ’Menselijke Maat’ in de IT, net zoals een binnenhuisarchitect rekening houdt met de ’Menselijke Maat’ bij het ontwerpen van een kamer.

Bij de beleving staat de gebruiker op de voorgrond[35], bij de gebruikswaarde de eigenaar en bij de constructie de bouwer of het onderhoudsteam. Rondkijkend door de onderwijsinstellingen in Nederland zou ik willen stellen dat voor beleving wat meer mag worden gekeken naar de Rietveld Academie, de constructie is vanouds het terrein van de technische universiteiten. De structurering (ordening), die als doel heeft inzicht en overzicht te verschaffen, inclusief de sociale, psychologische context hoort bij de ’universele’ universiteiten.

Er kunnen dus drie deelverzamelingen van principes worden onderscheiden: principes die te maken hebben met de functionaliteiten en de ordening daarvan (gebruikswaarde), principes die te maken hebben met de constructie en de materiaalkeuze en principes die te maken hebben met de beleving.

Structuur / gebruikswaarde

Bij het aspect ’structuur’ wordt aangegeven wat de relatie is tussen de verschillende functionaliteiten: een soort functionele decompositie[36]. Dus welke componenten kunnen worden onderkend en hoe werken die met elkaar samen. Een goede structuur borgt de onderhoudbaarheid en de aanpasbaarheid van het artefact waardoor het artefact voor langere tijd bruikbaar zal zijn. Voorbeelden van principes voor een bruikbare structuur zijn de scheiding in front-, mid- en backoffice; de verschillende client-server modellen en de scheiding tussen organisatieafhankelijke en organisatieonafhankelijke gegevensstructuren.

Het onderwerp structuur is terug te vinden op vele aggregatieniveaus, dus voor het totale artefact en vervolgens iteratief voor vele van haar onderdelen.

Structuur is trouwens geen momentopname. Bij veranderingen moet de essentie achter de samenhang in de structuur kunnen blijven bestaan. Veranderingen dienen snel en professioneel te kunnen worden geïmplementeerd. Voor dat laatste geval pleiten wij voor een opbouw in componenten op alle niveaus: business-, software- en technologiecomponenten. Die componenten behoren zodanig te worden gekozen dat mogelijke veranderingen zo weinig mogelijk verschillende componenten tegelijk raken. Eenvoudige veranderingen zijn veranderingen waarin slechts één component wordt veranderd. De volgende categorie veranderingen in moeilijkheidsgraad zijn de veranderingen die niet alleen één component betreffen, maar die tevens de relaties met omgevende componenten verandert. De moeilijkste veranderingen zijn echter degene die ertoe leiden dat de structuur van het systeem aangepast dient te worden. En dat willen we feitelijk zo min mogelijk, dit is de kern van architectuurdenken: architectuur dient rotsvast te blijven staan en houvast te geven terwijl de rest verandert.

De juiste keuze van componenten is dus cruciaal voor een flexibele, snel aanpasbare onderneming. Componenten kunnen trouwens ook services zijn die eventueel van een externe service provider zijn te betrekken.

Het gebruiksaspect wordt meestal gevisualiseerd met eenvoudige modellen waarmee direct de consequenties van eventuele veranderingen zichtbaar zijn.

Constructie

Bij het aspect ’constructie’ buigen we ons over de vragen ’met welke technologieën’ en ’met welke integratiemechanismen’.

Gaan we pakketsoftware gebruiken of bouwen we zelf, hopelijk met standaard componenten. Gebruiken we Java en XML of doen we het met een 4GL. Passen we een softwarebus toe of gebruiken we andere middleware-oplossingen. Gebruiken we een genetisch algoritme of leggen we een neuraal netwerk neer.

Het uiteindelijke streven is een artefact met ’intelligente’ interfaces dat zich als een ’organisch’ systeem kan aanpassen aan een veranderende omgeving: stabiel doch flexibel.

Goede principes voor het constructie-aspect zijn belangrijk voor de maakbaarheid van het artefact. En ook de aanpasbaarheid komt hier weer om de hoek kijken.

Beleving

Dat beleving door de gebruikers een essentieel aspect is van architectuur is een open deur. Het artefact is immers bedoeld voor de gebruikers, niet voor de constructeurs. Daarom bepaalt de beleving in belangrijke mate of het artefact bruikbaar is, geschikt voor het doel[37]. De beleving moet de rol ondersteunen die het artefact in zijn omgeving speelt. Maar beleving moet ook passen bij de (bedrijfs)cultuur en werkwijze van de extern betrokkenen.

Veel fysieke architecten, Gaudi in het bijzonder, hebben geworsteld om de sleurbevorderende middelmatigheid te overwinnen. Gaudi had de moed om een frisse belevingsruimte te scheppen in het grijze, grauwe Barcelona van het begin van de vorige eeuw.

Ook in onze tijd zie je een dergelijke revolutie tegen de gezapigheid. Nederlands meest roemruchte architect, Carel Weeber, doet een oproep voor het wilde wonen [25], een opstand tegen de ’versteende tentenkampen’ die middels Vinex worden gepland, die de mens elke vorm van leefgenot ontnemen.

Het ’tijdloze’ was het hoofdmotief van Christopher Alexander in zijn trilogie ’The timeless way of building’ [19], ’A pattern language’ [27] en ’The Oregon experiment’, verschenen eind zeventiger jaren. Het doelt op zijn persoonlijke overtuiging dat architectuur dient aan te sluiten op een innerlijke beleving van de gebruikers en niet op de laatste modefratsen. Hij vond dat de architectuurtheorie op dat moment failliet was. Er lag te veel nadruk op visuele effecten en veel te weinig op ruimtelijke en emotionele beleving.

De parallel met de IT wereld is groot. Ook die wereld wordt tegenwoordig overstelpt door allerlei technologietjes die als spiegeltjes en kraaltjes over de gebruikersgemeenschap worden uitgegoten. Dus veel visueel effect, terwijl de vraag naar een echte noodzaak achterwege blijft.

De werkelijke roeping van een fysieke architect bestaat uit het ontwerpen van steden, gebouwen en landschappen die de creatieve vermogens van mensen aanspreken in een wereld die steeds mechanischer dreigt te worden.

Ook in de digitale wereld komt er steeds meer behoefte aan een architectuur die niet alleen functioneel is, maar die appelleert aan de beleving[38]. Een architectuur die maximaal verleidt tot optimale betrokkenheid. Een informatiesysteem, een PC, een PDA moet aanvoelen als een goedzittende prothese. Het is niet van jou, maar het voelt natuurlijk aan: het knelt niet, het irriteert niet. De realiteit met de hedendaagse computers is daar nog ver vandaan. In feite is de gemiddelde applicatie zo saai, zo sleur bevorderend, zo gebruiksonvriendelijk als de onderliggende chips. Technologisch is er tegenwoordig erg veel mogelijk. In principe kunnen er informatiesystemen worden ontworpen die uitgaan van de mens. Maar wij zien nog te veel informatiesystemen die uitgaan van de technologie. Dit is een werkwijze die veel architecten hebben overgenomen uit het mainframetijdperk, waarin de gebruiker nog de slaaf was van de apparatuur.

Vertaald naar de wereld van IT is beleving de ’look and feel’ van het artefact voor de gebruikers. De belangrijkste elementen die de beleving beïnvloeden zijn: de user interface, de navigatiepaden, de interactieprotocollen en de personalisatiemogelijkheden.

De user-interface kan opgeleukt worden met allerlei iconen en andere vormen van visualisaties. Bovenal biedt hypertext-technologie[39] de mogelijkheid om meerdere niveaus aan te brengen in die user-interface.

Navigatiepaden[40] en de daarbij behorende bewegwijzering om in de doolhof van gelinkte websites en de ter beschikking gestelde applicatiefunctionaliteiten de weg te kunnen vinden dient zodanig te zijn dat er nauwelijks behoefte is aan gebruikshandleidingen, helpschermen of andere tekstuele uitlegvormen.

Met interactieprotocollen wordt bedoeld hoe gebruiker en systeem met elkaar omgaan en ’wat zij voor elkaar kunnen betekenen’.

Personalisatie betreft de aanpassingsmogelijkheden om iets eigens te geven aan de interface, iets huiselijks. Een gebruiksinterface speciaal voor jou, afgestemd op jouw smaak, jouw behoefte en jouw niveau. Ook het informatieaanbod wordt steeds meer toegesneden op jouw specifieke behoeftes. Dat lijkt heel mooi, aan de andere kant creëert het een intieme relatie met de computer die tot zware emotionele binding kan leiden.

De relatie tussen beleving en structurering lijkt aan te sluiten op de losse definitie uit de fysieke wereld: ’architecture is the fit between form and function’. Bepaal dus de benodigde functionaliteiten met alle stakeholders (in vakjargon ’requirement engineering’) en pas dan architectuur toe om die functionaliteiten vorm te geven.

Beschouwingniveau’s

Om de architectuuruitdaging in de fysieke wereld enigszins overzichtelijk te maken wordt het probleem opgedeeld over een aantal detailleringsniveau’s. Meestal onderscheiden we stedenbouwkundige architectuur (urbanistiek), de architectuur van het omringende landschap en de verbindende infrastructuur, de architectuur van aparte stadswijken en vervolgens de architectuur van de individuele gebouwen. En tenslotte onderscheiden we nog de architectuur van de inrichting van ruimtes (binnenhuisarchitectuur) en het bijbehorende design van meubelen en apparatuur.

De architectuur op het niveau van een stad heeft veel weg van een structuurplan en beschrijft bijvoorbeeld de indeling in gebieden voor wonen, werken, recreëren en natuurgebieden. De architectuur op wijkniveau heeft het karakter van een bestemmingsplan, een nadere detaillering van een bepaald gebied en geeft daar nadere specificaties, regels en richtlijnen voor. Een gebouwontwerp geeft invulling aan een bepaald object binnen dat bestemmingsplan en moet voldoen aan de regels van dat bestemmingsplan.

Deze indeling is ook in de digitale wereld volledig bruikbaar. Ook in de beschrijving van een onderneming waar IT een belangrijke ondersteunende rol speelt, onderscheiden wij, om de complexiteit te reduceren, vaak vier niveau’s:

het ondernemingsniveau, het domeinniveau, het niveau van de informatiesystemen en de digitale werkruimte.

Enterprise architectuur

Beschouwingsniveau's
  1. Enterprise-architectuur
  2. Domein-architectuur
  3. Informatiesysteem-architectuur
  4. Digitale werkruimte
  5. Ecosysteem

Op ondernemingsniveau maken we een high-level ontwerp van de onderneming in zijn geheel. Het doel is een eerste indeling in domeinen bestaande uit bedrijfsprocessen, de applicaties en de onderliggende technische infrastructuur. Het is verstandig een onderneming te zien als een intern ecosysteem, waarbij de domeinen diensten leveren aan elkaar en aan de (externe) klanten. Een dergelijke organisatorische ontvlechting vergroot de bestuurbaarheid van de onderneming en vereenvoudigt eventuele outsourcing.

Er kunnen meerdere niveaus van enterprise architectuur zijn. Zo zien we op een universitaire instelling een enterprise architectuur op universiteitsniveau, een enterprise architectuur op faculteitsniveau en vervolgens een enterprise architectuur op subfaculteitniveau.

Enterprise architectuur en (technische) infrastructuur horen onverbrekelijk bij elkaar. Onder infrastructuur verstaan we alle voorzieningen die gemeenschappelijk zijn te gebruiken. Behalve de technische infrastructuur kunnen dit ook basisregistraties zijn of gemeenschappelijke functionaliteiten. Een domein maakt in de regel gebruik van de infrastructuur van de gehele onderneming, doch er kunnen eventuele extra’s nodig zijn.

Een enterprise architectuur heeft meerdere gebruiksdoeleinden: atlas voor het topmanagement, beheersing van de complexiteit, kaderzetting voor realisatie en communicatiemiddel. Het atlasaspect van de enterprise architectuur wordt gestalte gegeven door een verdeling van de onderneming in een aantal redelijk autonome domeinen. Hoofddomeinen zijn vaak: delivery, marketing & sales, leveranciersrelaties & inkoop. Ondersteunende domeinen beslaan zaken als personeel, informatie, organisatie, financiën en huisvesting.

Domein-architectuur

Domein-architectuur valt te vergelijken met het bestemmingsplan van een stadswijk. In één oogopslag moet duidelijk zijn welke principes gelden, welke bedrijfsprocessen er lopen, hoe de business zich ontwikkelt, hoe technologie is geïntegreerd en hoe klanten hierop zijn aangesloten.

In plaats van te spreken over bedrijfsprocessen is het beter een domein te beschouwen als een verzameling van services die zij levert aan de omgeving.

Architectuur is ’principe georiënteerd’, het ontwerp echter is ’service georiënteerd’. Een domein levert dus services naar andere domeinen of naar buiten. Services die nauwkeurig zijn gedefinieerd met een SLA[41] en geëtaleerd in een duidelijke service-catalogus. Services die zouden kunnen worden geoutsourced.

Naast de informatievoorziening zijn er ook allerlei andere bedrijfsmiddelen die continu veranderen, die aanpassing nodig hebben en die bijsturing behoeven. Denk hierbij aan de organisatorische structuur, het personeel, de gebouwen en de productiemiddelen. Om de verandering van deze zaken synchroon te laten lopen met de veranderende informatievoorziening is domein-architectuur nodig in de rol van een atlas om het overzicht te bewaren en de structuur te bewaken. Bij veel outsourcingdeals zien wij dat een aantal van bovengenoemde bedrijfsmiddelen wordt overgedragen aan de service provider.

Op domeinniveau schetsen we de zaak een stap verder tot de individuele (informatie)systemen.

Het leeuwendeel van de transformaties in een onderneming spelen zich af binnen een domein. Daarom worden op dit niveau representaties van tussenliggende architecturen gemaakt (’islands of stability’) waar, althans tijdelijk, de business- en informatiesystemen gedurende de transformatie doorheen gaan. De winkel moet immers open blijven tijdens de verbouwing. Omdat bij dergelijke transformaties vaak een groot aantal informatiesystemen zijn betrokken wordt hier programma-management toegepast[42].

Informatiesysteem niveau

Op het laagste niveau wordt de architectuur van de individuele informatiesystemen opgesteld. De architectuur op dit niveau bevat alle principes, regels en richtlijnen die nodig zijn om te beslissen over de realisatie van die informatiesystemen.

De architectuur op dit niveau is een verbijzondering van de architectuur van het onderhavige domein.

Overigens is het verstandig op enterprise niveau een typologie op te stellen van de applicaties met elk hun eigen architectuurkarakteristieken.

Digitale werkruimte

In de fysieke wereld wordt als binnenste architectuurniveau onderkend ’de inrichting van het gebouw’. De bemoeienis gaat, zoals prof. Bakema al zei "van Stoel tot Stad"[43], door Jan Brouwer in zijn afscheidsrede [7] gepopulariseerd tot ’van zitje tot city’.

Ook de digitale wereld heeft een volgend niveau: de digitale werkruimte[44].

De digitale werkruimte biedt echter veel meer mogelijkheden. Het kan immers tegelijk toegang verstrekken tot een zeer grote verscheidenheid aan domeinen[45], en daarbij volledig worden maat gesneden op het betreffende roltype. Ik zie een binnenhuisarchitect nog geen keuken ontwerpen die tegelijk toegang beidt tot een kruidenierszaak, een afhaalchinees en de wijnwinkel. Dit is een aspect waarin de digitale architectuur veel ruimer is dan zijn fysieke voorganger.

Dit toeganghebbend tot een aantal domeinen tegelijk is een enorme bevrijding. Ik vraag niet meer aan een gebruiker wat zijn (informatie)behoefte is, nee, als architect creëer ik een digitale ruimte waarin iemand zijn eigen behoefte kan vervullen. Een ruimte gevormd door de digitale mogelijkheden, toegesneden op de rol van de betreffende gebruiker. Hierdoor zijn wij overgestapt van een technologische optiek naar een gebruikersoptiek.

Een onderneming dient zijn medewerkers optimaal te ondersteunen opdat zij zich maximaal kunnen ontplooien in hun werk. Een goed ingerichte digitale werkplek is daarbij een vereiste. Dit kan worden gezien als een soort binnenhuisarchitectuur, waarbij het juiste evenwicht dient te worden gevonden tussen bedrijfsbelang en individuele belangstelling.

Een architectuurprincipe bij het opstellen van een ontwerp voor een dergelijke digitale werkruimte is: ’zet de mens centraal!’

Een digitale werkruimte moet eenvoudig op andere locaties benaderbaar zijn. Dus of ik thuis zit, onderweg ben of een klant bezoek, ik kan overal in mijn eigen digitale werkomgeving verblijven. Thuiswerk wordt trouwens regel, althans bij digitale producten en diensten. Werken (en ook studeren) moet je doen als je fris bent en dat is voor een ieder op een ander moment en wellicht op een andere plaats. Werken doe je thuis, overleggen doe je op een (gehuurde) werklocatie.

Ecosysteem

De werkelijke waarde van een onderneming wordt steeds meer bepaald door haar rol en plaats binnen het ecosysteem, het valueweb. Alles draait om de mogelijkheden die zij heeft om met partners, leveranciers en klanten samen te werken: kortom haar positie in de ’connected world’[46]. Om te beoordelen of dit mogelijk en haalbaar is, zullen ondernemingen steeds meer gebruikmaken van extended enterprise architectuur (dus zoiets als ecosysteemarchitectuur[47]). Een architectuurbeschouwing die zich voortzet tot ver buiten de muren van de traditionele onderneming. Tevens zien wij dat moderne architectuurbeschouwingen op enterprise niveau van buiten naar binnen worden opgesteld, buiten zijn immers steeds meer interessante serviceproviders[48] te vinden.

Voordat kan worden nagedacht over het integreren van ketens of schakels van ketens als onderdeel van een ’collaborative market’[49], is het belangrijk om inzicht te krijgen in de samen te stellen delen waaruit een ’collaborative market’ zou kunnen bestaan en de onderliggende afhankelijkheden van deze schakels van IT. Zaken als beveiliging en governance over en binnen de collaborative market zijn belangrijke issues. Zij dienen daarom te worden geadresseerd bij het denken over integratie en samenwerking tussen schakels en het overkoepelende valuemanagement. Een overkoepelende architectuur voor de collaborative market [2] is een noodzakelijk besturingsinstrument in de besluitvorming over het opnemen en integreren van schakels. Als ondernemingen of processen niet goed op elkaar aansluiten, informatiesystemen moeilijk zijn te koppelen of als netwerken op infrastructureel gebied niet goed met elkaar kunnen communiceren, dan zijn dat de eerste vraagstukken die bestudering behoeven in een traject dat is gericht op samenwerking binnen de collaborative market.

In een collaborative market wordt het vermogen tot samenwerken, met wellicht steeds wisselende contacten, belangrijker dan de kracht van concurreren. De crux in een dergelijke markt is te zorgen dat de onderneming zo lenig (’agile’) mogelijk wordt. Alles wat kan worden geoutsourced, moet de deur uit. Zorg daarbij voor betrouwbare, innovatieve providers.

Verschil tussen de digitale wereld en de fysieke wereld

Hoewel de analogie met de wereld van steden, huizen en landschappen vrij goed opgaat, zijn er toch enkele essentiële verschillen.

Een groot verschil tussen de architectuur van de fysieke wereld en de architectuur in de digitale wereld is dat huizen en steden anorganische artefacten zijn terwijl de informatievoorziening en het bedrijfsgebeuren die daarmee worden ondersteund in feite organisch van aard zijn[50]. Dit impliceert tevens dat de digitale architectuur nooit geheel klaar is, dus de digitale architectuur is een groeimodel. Sjabloon:Commentaar In de fysieke wereld van de gebouwen lijkt architectuur vaak hoofdzakelijk bedoeld voor het uiteindelijke resultaat: het gebouw, de wijk of de stad. Digitale architectuur is echter geen einddoel, maar een ondersteunend hulpmiddel bij (strategische) besluitvorming en transformatie van de onderneming. Het schrijft voor aan welke eisen de onderneming, de informatievoorziening, applicaties en de technologische infrastructuur moeten voldoen. In de IT-wereld is architectuur dus bedoeld om richting te geven aan het transformatieproces op alle niveaus van de onderneming. Architectuur in IT is dus een raamwerk om een organisch evolutieproces te ondersteunen. Dat vraagt om een architectuur die niet al te gedetailleerd is uitgewerkt als het gaat om zaken die in de toekomst moeten worden geregeld. Dus voor een bruikbare architectuurbeschrijving moet gelden: ’just-enough’ en ’just-in-time’.

Architectuur is een hulpmiddel om te borgen dat de onderhavige onderneming aangesloten blijft in ’the connected economy’. De karakteristieken van die ’connected economy’ bepalen mede de eigenschappen welke aan de eigen architectuur dienen te worden gesteld.

Computers, en IT in het algemeen, beginnen een meer en meer dominante rol te vervullen in de menselijke samenleving. Dit heeft grote gevolgen, zowel voor het functioneren van die samenleving als voor het handelen van de individuele mens. Wij stevenen af op een mens-computer samenleving waarin wij terdege rekening moeten gaan houden met de capaciteiten van hoogst interactieve, altijd aanwezige, pseudo autonome artefacten waarvan wij de werking niet geheel meer zullen kunnen doorgronden. Gezien het grote aantal ethische problemen dat daardoor op ons afkomt, rijst de vraag of de mens wel moreel verantwoordelijk gesteld kan worden voor de gevolgen die een artefact veroorzaakt waaraan hij een opdracht heeft gegeven. Het is de taak van de architect om bij het ontwerp van een artefact de werking zodanig te expliciteren dat een gebruiker te allen tijden voldoende kan weten wat hij aanricht.

Fysieke architectuur wordt waargenomen via de zintuigen en heeft daardoor een sterk lichamelijke beleving. Digitale architectuur komt in feite binnen via het denken, het lagere deel van het denken om precies te zijn. Daarom is het ook een extra moeilijke opgave om digitale architectuur te visualiseren, op een zodanige wijze dat zij kan worden begrepen door niet-IT-ingewijden.

In de digitale wereld zijn meer mogelijkheden en ook meer vrijheidsgraden. De veranderbaarheid in de digitale wereld is vele malen groter dan in de fysieke wereld. In de digitale wereld hebben we te maken met actieve artefacten zodat er naast ruimtelijke beschouwingen ook beschouwingen nodig zijn met een tijdsdimensie.

En uiteindelijk kan de digitale architectuur volledig worden maatgesneden op elk individu.

Toch kunnen digitale architecten veel, heel veel leren van architecten uit de fysieke wereld. Architectuur in de fysieke wereld wordt uiteindelijk zichtbaar in het bouwwerk. De architectuur in de digitale wereld blijft een mentale aangelegenheid. Om te leren denken in architecturen zou het daarom zinvol zijn als digitale architecten zich eerst eens bezig houden met het leren genieten en doorgronden van architectuurprincipes in de fysieke wereld.

In de fysieke wereld, bijvoorbeeld in het geval van een bungalow, zien wij architectuur tegenwoordig slechts als een schets van het eindplaatje. In zo’n schets komen de volgende zaken tot uitdrukking: de behoefte van de bewoner, de eisen van de regelgeving, de uitstraling van de omgeving, de aanwezige infrastructuur en de creativiteit van de architect. Desalniettemin blijft een dergelijk object redelijk statisch. Vroeger was dat wel anders. In de Middeleeuwen had de architect een duidelijke visie van wat hij wilde en een nog weinig gedetailleerd plan hoe hij dat dacht te realiseren. Hij zette de plattegrond uit en bouwde van daaruit verder. Dit deed hij op basis van bepaalde principes, regels en richtlijnen die hij in zijn hoofd had en die in zijn tijd in zwang waren. Bij elke bouwbeslissing werd de architect gebruikt om, gebruikmakend van diens vindingrijkheid en creativiteit tot een keuze te komen. Deze middeleeuwse benadering komt dicht bij de wijze waarop architectuur in ons vakgebied wordt gebruikt.

Slotopmerking

Het is dus overduidelijk, de behoefte aan architectuur begint ook in de digitale wereld op te doemen. Achter deze hype naar architectuur zit een fundamentele behoefte aan orde, maat, discipline en schoonheid in de informatievoorziening, in softwareproducten, in IT-diensten en zelfs in het ontwikkelproces zelf. Bepaalde oplossingspatronen bij bepaalde problemen, bepaalde stijl in bepaalde omgevingen, bepaalde constructies onder bepaalde omstandigheden ofwel architectuur.

Gebruikers zijn niet meer tevreden met ingewikkelde informatiesystemen gemaakt door techneuten die alleen begrepen kunnen worden door andere techneuten. De technology push van allerlei wilde technologieën begint af te nemen. Ondernemingen zijn slechts geïnteresseerd in de daadwerkelijk toegevoegde waarde van de inzet van IT. Gebruikers willen informatiesystemen die natuurlijk aanvoelen, informatiesystemen die je verleiden je te ontplooien in je professionele werk.

Ondernemingen willen een informatievoorziening die ruimte biedt aan groei en ruimte tot aanpassing.

De mogelijkheden die IT ons biedt zijn groter dan ooit. Het belang van een kwalitatief hoogwaardige informatievoorziening is voor het merendeel van de ondernemingen van levensbelang. Juist daarom is het belangrijk dat het management van een onderneming het overzicht niet verliest. Kortom, er is behoefte aan digitale architectuur.

Literatuur

[1] Nicholas Negroponte (1996), Being Digital, Vintage Books, ISBN: 0 679 76837 8.

[2] Daan Rijsenbrij, Jaap Schekkerman, Harry Hendrickx (2004), Architectuur, besturingsinstrument voor adaptieve organisaties (de rol van architectuur in het besluitvormingsproces en de vormgeving van de informatievoorziening), Lemma; tweede druk, ISBN: 90 5931 281 3.

[3] Don Tapscott (1998), De digitale economie: beloftes en gevaren in het tijdperk van de netwerkintelligentie, Scriptum Management, ISBN: 90 5594 100 X.

[4] Pieter van der Ree (2000), Organische architectuur: Mens en natuur als inspiratiebron voor het bouwen, Uitgeverij Vrij Geestesleven, Zeist, ISBN: 90 6038 484 9.

[5] Carel Weeber (2003), Delta Darlings, ’geen architectuur zonder landschap, het einde van de stedenbouw’; Uittreeredes van Reh, Frieling, Weeber met bijdragen van Barbieri, Coenen, Schrijnen’ Zandbelt & van den Berg, Rotterdam.

[6] Luigi Prestinenza Puglisi (1999), HyperArchitecture, Spaces in the Electronic Age, Birkhäuser, ISBN: 3 7643 6093 3.

[7] Jan Brouwer (2000), De architectuur van het maken, The Making of Architectuur, afscheid van prof. ir. Jan Brouwer, pp 99 – 145, Stichting Nederlandse Architectuur Manifestatie, ISBN: 90 9014391 2.

[8] Monier Monier-Williams (1899), A Sanskrit-English Dictionary, Motilal Banarsidass Publishers, ISBN: 81 208 0069 9.

[9] Manfred Broy and Ernst Denert, editors (2001), Software pioneers: contributions to software engineering, Springer, ISBN: 3 540 43081 4

[10] Andrew S. Tanenbaum (1990), Gestructureerde computerarchitectuur, Academic Service, ISBN: 90 6233 576 4.

[11] J.A.M.Theeuwes (1987), Informatieplanning, Kluwer, Deventer, ISBN: 90 267 1119 0.

[12] J. Truijens, A. Oosterhaven, R. Maes, H. Jäger, F. Van Iersel (1990), Informatie-infrastuctuur: een instrument voor het management, Kluwer Bedrijfswetenschappen, ISBN: 90 267 1492 0.

[13] James Martin (1995), The great transition: using the seven disciplines of enterprise engineering to align people, technology, and strategy, Amacom, New York, ISBN: 0 8144 0315 8.

[14] James Martin (1996), Cybercorp: the new business revolution, Amacom, New York, ISBN: 0 08144 0351 4.

[15] Jaap van Rees en Pieter Wisse (1995), De informatie-architect, Kluwer Bedrijfswetenschappen, ISBN: 90 267 2155 2.

[16] Daan Rijsenbrij (2001), Het ware gezicht van architectuur, Informatie, November 2001.

[17] Paul Shepheard (1999), What is Architecture: an essay on Landscapes, Buildings and Machines, The MIT Press, ISBN: 0 262 19341 8.

[18] Louis H. Sullivan (1956, origineel gepubliceerd in 1924), The Autobiography of an Idea, Dover Publications, ISBN: 0 486 20281 X.

[19] Christopher Alexander (1979), The Timeless Way of Building, Oxford University Press, ISBN: 0 19 502402 8.

[20] D.B.B. Rijsenbrij (1993), Automatisering: vloek of zegen?; Inaugurale rede uitgesproken bij de aanvaarding van het bijzonder hoogleraarschap (1993 – 2002) in de bedrijfsinformatica aan de Vrije Universiteit, Lansa Publishing, Leidschedam, ISBN: 90 71996 83 2.

[21] The Institute of Electrical and Electronics Engineers (2000), IEEE Standard 1471-2000: IEEE recommended practice for architecture description of software-intensive systems, ISBN: 0 7381 2518 0.

[22] Alexander Tzonis, Liane Lefaivre, Denis Bilodeau (1989), Klassieke architectuur; de poëtica van de orde, SUN, Nijmegen, ISBN: 90 6168 319 X.

[23] Guus Delen and Daan Rijsenbrij (1992), The Specification, Engineering and Measurement of Information Systems Quality, The Journal of Systems and Software, volume 17, pp 205-217.

[24] Vitruvius, vertaald door Ton Peters (1999), Handboek bouwkunde, Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam, ISBN: 90 253 5870 5.

[25] Carel Weeber (1998), Het Wilde Wonen, Uitgeverij o1o, Rotterdam, ISBN: 90 6450 341 9.

[26] Christopher Alexander (1979), The Timeless Way of Building, Oxford University Press, ISBN: 0 19 502402 8.

[27] Christopher Alexander et al (1977), Steden, gebouwen , constructie: een patroontaal, Educare, Drachten, ISBN: 90 70102 269.

[28] Francis J. Gouillart and James N. Kelly (1995), Transforming the Organization, McGraw-Hill, ISBN: 0 07 - 034067 6.

Vragen

1. Hoe ondersteunt de digitale wereld het meer geordend functioneren van de fysieke wereld? Wees zo concreet mogelijk.

2. Noem een nieuwe economische vanzelfsprekendheid in de digitale wereld die in de fysieke wereld geen usance was.

3. Hoe zou jouw levensstijl adaptiever kunnen worden?

4. Hoe word jij persoonlijk meer ’digitaal’?

5. Noem een zekerheid die volgens jou binnen tien jaar gaat verdwijnen door verdergaande informatisering.

6. Geef een definitie van digitale architectuur die je tijdens een receptieborrel aan een niet-IT’er zou vertellen.
Kijk ter inspiratie op de website van het SEI: http://www.sei.cmu.edu/architecture/definitions.html. Hoewel dit software-architectuur betreft kunnen veel definities worden gegeneraliseerd tot digitale architectuur.

7. Welke principes zou je voor jezelf willen formuleren betreffende het studeren aan de universiteit? Welke daarvan zijn architectuurprincipes? En wat zijn de concerns achter die principes?

8. Welke principes zou je voor je zelf willen formuleren betreffende de informatievoorziening en het kennismanagement aan de universiteit? En wat zijn de concerns achter die principes?

9. Noem een paar conflicterende architectuurprincipes (dus een niet-consistente verzameling).

10. Noem een paar architectuurprincipes die weliswaar niet conflicteren, maar die ook geen coherentie vertonen (dus een niet-coherente verzameling).

11. Beschrijf een bestaand architectuurprincipe voor de universiteit compleet, dus inclusief concern, regels, richtlijnen en standaarden.

12. Noem een nieuw architectuurprincipe voor de universiteit. Geef daarbij het concern aan en de mogelijke impact op de bestaande situatie.

13. Waarom heeft een architect een ß-denkraam nodig?

14. Noem enkele symptomen waaruit blijkt dat de wereld steeds mechanischer wordt.

15. Geef een indeling van de universiteit in domeinen.

16. Welke services levert het onderwijsdomein?

17. Wat zit er in het ecosysteem van de universiteit?

18. Wat zou er kunnen worden ’verhandeld’ in een collaborative market voor kennisinstituten?

Oefeningen

1. Bestudeer een beroemde architect uit de fysieke wereld: wat was zijn werkelijke bedoeling, waar streefde hij naar, wat was zijn leitmotiv. Kortom welke principes hanteerde hij en welke regels en richtlijnen gebruikte hij bij de vormgeving van het artefact waarvoor de architectuur bedoeld was.
Vertaal deze principes, regels en richtlijnen naar de digitale wereld.

2. De zwaartekracht is de dominante kracht[51] waartegen een fysieke architect vecht. Waartegen vecht een digitale architect?"

3. Stel een ER-diagram op van de entiteiten ’onderneming’, ’domein’, ’architectuur’, ’concern’, ’architectuurprincipe’, ’architectuurregel’, ’architectuurrichtlijn’, ’architectuurstandaard’, ’architectuur-pattern’, ’metamodel’.


  1. Zie ter inspiratie de digitale economie van Don Tapscott [3].
  2. We worden uitgedaagd ons een meer adaptieve ‘lifstyle’ aan te meten om staande te kunnen blijven in een uiterst volatiele omgeving.
  3. Met ‘onderneming’ wordt hier ook bedoeld (overheids-) instelling. Het woord ‘organisatie’ reserveren wij voor het resultaat van het organiseren.
  4. Ordening, ook wel structurering, is een gebruiksaspect.
  5. Digitale architectuur is een verkorte schrijfwijze voor ‘architectuur in de digitale wereld’. Semantisch geeft een bijvoeglijk naamwoord een nadere kwalificatie van het daarop volgend zelfstandig naamwoord, maar dat wordt hier niet zo bedoeld. Dus niet de architectuur is digitaal maar de artefacten waarvoor die architectuur wordt opgesteld. Dit gebruik van het voorvoegsel ‘digitaal’ is gemeengoed geworden. Als de consumentenbond spreekt over de digitale consument dan bedoelt ze de consument in de digitale wereld en niet een softbot die namens ons aan het winkelen is. Een digitale camera is een fysiek apparaat; het voorvoegsel digitaal slaat daar op de verwerkingswijze. M.m geldt hetzelfde voor de digitale architect, dat is een mens van vlees en bloed die bezig is met het opstellen van digitale architectuur.
  6. Organisch bedoeld als georiënteerd op het Leven.
  7. Louis Henry Sullivan gaf aan het einde van de eervorige eeuw de wolkenkrabber haar wezenlijke stijl.
  8. Het meesterwerk van Frank Lloyd Wright ‘Fallingwater’ is het prototype van de harmonieuze wisselwerking tussen de ‘binnenruimte’ en de ‘buitenruimte’.
  9. De belangrijkste leidraad van Henry van de Velde was de terugkeer van schoonheid en menselijke waardigheid.
  10. Antoni Gaudi liet op een soort middeleeuwse wijze zijn ontwerpen evolueren. Tegenwoordig zouden we zeggen ‘go with the flow’. Hij wordt algemeen erkend als de grootmeester van het krachtenspel.
  11. Blader bijvoorbeeld eens door ‘HyperArchitecture: Spaces in the Electronic Age’ van Luigi Prestinenza Puglisi [6].
  12. Zie Jan Brouwer [7] pagina 131.
  13. Misschien is het zuiverder om over een supplement te spreken.
  14. M.m. geldt hiervoor hetzelfde als bij voetnoot 5.
  15. Monier Williams p 93 [8].
  16. Monier Williams p 431 [8].
  17. Zijn ‘fysieke’ bouwmeester, Vitruvius, had zelf trouwens ook een veel bredere opvatting over architectuur dan de meeste van zijn huidige soortgenoten.
  18. Montesquieu heeft in 1748 met zijn ‘trias politica’ daar nog een organisatiearchitectuur aan toegevoegd middels principes over de scheiding der machten.
  19. De vrij metselaars hebben dat wel heel aanschouwelijk weergegeven (www.vrijmetselarij.nl).
  20. Of erger nog de grot van Plato.
  21. De abstractheid van digitale architectuur lijkt veel op de abstractheid van een radiotelescoop. Bij een radiotelescoop biedt een netwerk van 25.000 kleine antennes verspreid over een zeer groot gebied samen met een supercomputer dezelfde functionaliteit als een gigantisch grote klassieke schoteltelescoop, maar ziet er totaal anders uit.
  22. De Pritzker Architecture Prize is als het ware de Nobelprijs voor fysieke architecten; in 2000 uitgereikt aan onze landgenoot Rem Koolhaas.
  23. Na het lezen van paragraaf 1.5 zult u wellicht net als ik enige moeite hebben met de Nederlandse titel van zijn boek ‘gestructureerde computerarchitectuur’. Dit komt nogal pleonastisch over, te meer daar de engelse titel gewoon ‘structured computer organization’ luidt. Maar wellicht had men toen al het gevoel dat de term ‘architectuur’ interessanter klinkt voor de kopers van het boek.
  24. Geïnitieerd in 1999 vanuit de Vrije Universiteit en Cap Volmac door Daan Rijsenbrij, Hans de Bruin en Hans van Vliet en vervolgens Nederland-breed uitgegroeid. Er is hierdoor in Nederland een breed veld van uiteenlopende architectuurideeën ontstaan. Ik heb in 2001 getracht daar wat duidelijk in te brengen middels een notitie met de enigszins arrogante titel ‘Het ware gezicht van architectuur’ [16].
  25. Overduidelijk verwoord met de ondertitel van het standaardwerk over de Klassieke architectuur van Alexander Tzonis, Liane Lefaivre, Denis Bilodeau [22] ‘de poëtica van de orde’.
  26. Een foute regel in een programma leidt 100% zeker tot een fout resultaat als de processor ‘langs komt’.
  27. In de digitale wereld ontstaat regelmatig spraakverwarring omdat hetzelfde woord voor verschillende begrippen wordt gebruikt. Dat kennen we bijvoorbeeld reeds van ‘ontwerp’ en ‘objectoriëntatie’.
  28. Het onderscheid ligt in de mate waarin ervan kan worden afgeweken. Regels worden voorgeschreven en moeten worden nageleefd. Richtlijnen zijn een voorschrift, maar zijn in tegenstelling tot de regels niet dwingend. Standaarden betreffen een voorschrift of set van voorschriften waarover overeenstemming bestaat in de IT-sector en die moeten worden opgevolgd.
  29. Helaas zijn veel zogenaamde patterns in de IT slechts technische, herbruikbare oplossingen en zijn zeker niet wat Christopher Alexander bedoelde met doorleefde oplossingen.
  30. Attributen van productkwaliteit die te verifiëren zijn door de klant; proceskwaliteit is de uitdaging van de leverancier.
    P.S. Architectuur is een product, en beslist geen proces!
  31. Principes uit het ecosysteem zijn veelal afhankelijk van de interpretatie die een bestuurder daaraan geeft.
  32. Beleving brengt je in het ‘hier en nu’, het Internet trekt je naar het ‘daar en toen’. Als wij niet oppassen raken wij zo volkomen los van de werkelijkheid.
  33. Hoewel ‘toekomstwaarde’ geen synoniem is voor ‘firmitas’ is het wel een zeer belangrijk aspect, zeker voor digitale artefacten.
  34. We onderkennen vier integratiesoorten: community-integratie (connectivity, directories, tacit knowledge), rolintegratie (integratie van services tot een werkruimte middels portal technologie), applicatie-integratie en gegevensintegratie.
  35. Het motto van Louis Henry Sullivan ‘vorm volgt functie’ geldt ook in de digitale wereld. Een boekhouder ziet immers liever een spreadsheet, terwijl een kleuter icoontjes wil zien.
  36. Uitgedrukt in ‘coupling’ en ‘binding’
  37. In de kwaliteitsleer aangeduid met ‘fitness for purpose’.
  38. John Keats: “A thing of beauty is a joy for ever”.
  39. Hypertext is de bevrijding van het lineaire denken, jammer dat wij daar nog zo weinig gebruik van maken.
  40. Ik zou het motto van de Italiaanse pedagoge Maria Montessori ‘leer mij leren’ willen omzetten naar ‘leer mij navigeren’ door het schier oneindige aanbod aan mogelijkheden en informatie.
  41. Service Level Agreement
  42. Een project wordt gemanaged op tijd, geld en kwaliteit. Een programma wordt gestuurd door benefit tracking.
  43. Architecten als Gerrit Rietveld zijn begonnen met het ontwerpen van stoelen.
  44. Werkruimte i.p.v. werkplek omdat het een functioneel concept is en niet fysiek.
  45. Hiervoor wordt portaltechnologie gebruikt.
  46. Het grootste risico van een onderneming is de kans op ‘being not connected’, dan doet men namelijk niet meer mee.
  47. Naast standaarden ten behoeve van organisatorische interoperabiliteit (procesniveau) en technische interoperabiliteit (de technische interfaces) speelt semantische operabiliteit (gegevensniveau) een cruciale rol. Voor een waardegenererend ecosysteem is veel overleg nodig tussen de stakeholders over standaarden.
  48. Om processen en bijbehorende middelen aan een andere onderneming te kunnen overdragen moeten ze eerst worden ontvlochten uit de eigen onderneming. Ontvlechten is verfijnd vakwerk, maar is onder andere namen al vaak gedaan sinds het begin van het IT-tijdperk. In 1975 maakten de automatiseerders zich druk over de afbakening van een (software)module, met regels betreffende ‘coupling & binding’. Vervolgens werd dat dunnetjes overgedaan met ‘objecten’ en daarna weer met ‘componenten’.
  49. Een valueweb met een overkoepelend management wordt aangeduid met ‘collaborative market’.
  50. Zie Gouillart en Kelly ‘Transforming the Organization’[28] voor een moderne beschouwing van een onderneming.
  51. Ik heb soms ook het gevoel dat een fysieke architect vecht tegen de wethouder ruimtelijke ordening.